Personages, personen en Pessoa – Dresden, Berlijn en Görlitz

 

Tiendaagse terugkeer naar wat niet meer is, de DDR. Enkele losse indrukken in twee afleveringen.

Deel 2 Personages, personen en Pessoa – Dresden, Berlijn en Görlitz

 

Op het station geen Ana te zien en ik zoek overal, vrees al dat ze de trein heeft gemist, tot Miguel ineens tussen een groep mensen door naar me toe schiet.’

Eind mei 1982 waren mijn ik en de Ana met zoontje Miguel van toen afzonderlijk met de trein naar Dresden gereisd voor een weekend in de kunststad. Het scheelde niet veel of ze hadden elkaar gemist in een blauwe zee van FDJ-hemden. De officiële jeugdbeweging Freie Deutsche Jugend manifesteerde er al dagenlang driftig op los in het hele land. Het ging net goed, zie opnieuw De Muur voorbij – Berlijnse fado.

Nu zijn de wij van dit moment samen vanuit Leipzig aangekomen in het reusachtige half kop-, half doorgangsstation, dat in de voorbije veertig jaar een ingrijpende verandering heeft ondergaan. De oude restauratie Mitropa is een winkelcentrum geworden. Voor het reizen zelf maakt dat niets uit, maar als je moet wachten op een vertraagde trein heb je tenminste wat vertier. Hoewel sommige stemmen beweren dat dat in DDR-Zeiten helemaal niet nodig was, want toen reden alle treinen op tijd. Vroeger is alles beter.

Opzij van de zwartgrijze spoorwegmastodont strekt zich een groene Wiese uit, maar ik moet rechtdoor, de Prager Straße in, die naar het centrum leidt. In de Kristallnacht gingen de ruiten van Joodse winkels aan diggelen, tijdens het Amerikaanse bombardement van 1945 werden alle gebouwen met de grond gelijkgemaakt. Nu is het een staalkaart van moderne architectuur. Zoiets als de Lijnbaan in Rotterdam. Auferstanden aus Ruinen zingt het volkslied.

Na de Wende is de Prager Straβe nog moderner geworden, opgekocht en opgepimpt door de commercie. Het geld straalt, roept en lonkt. Dresden is één groot winkelcentrum. Almere in het meer dan kwadraat, en het tocht even erg. Het Centrum Warenhaus, onderdeel van de keten die een paradepaardje van de Oost-Duitse architectuur vormde, is een jaar of vijftien geleden gesloopt om plaats te maken voor de Centrum Galerie. Van vroeger, uit 1986, staat er nog de sculptuur van glimmend staal voor Völkerfreundschaft, waar je mensen rond een wereldbol in kunt zien, maar die eveneens verwijst (kan verwijzen) naar de glasscherven van 9 november 1938.

Het Dresden dat we kennen komt langzaam dichterbij en is aan de Altmarkt met ernaast de Kreuzkirche weer terug. Vanuit ons hotel hebben we uitzicht op het plein dat mij door omvang en vorm – een vlakke leegte die symmetrisch wordt omarmd door gebouwen – aan het Terreiro do Paço in Lissabon doet denken. Waar dáár de Taag een uitweg biedt, is dat híer de tram, waar dáár weidsheid het decor vormt, is dat híer het Kulturpalast. Dat roept op zijn beurt het Berlijnse Palast der Republik op, dat moest wijken voor een terugkeer naar aan ouder verleden, terwijl dit volkspaleis de nieuwe revolutie (‘Wir sind das Volk’) overleefd heeft.

Vanaf de hoogte van ons raam worden we ’s avonds getrakteerd op een fantastisch ballet van voetgangers en fietsers op de klinkers van het marktplein, alsof Oskar Schlemmer het geregisseerd heeft, en een Chinees schimmenspel in de verlichte ramen van het Kulturpalast, een reprise van dat in het Gewandhaus in Leipzig, waar we eveneens vol bewondering naar hadden gekeken.

Een restaurant vinden in de stad, iets wat vroeger vaak tot wanhoop voerde, is geen probleem meer: van Spaanse tapas tot Vietnamese loempia’s, van Italiaanse pizza’s tot Argentijnse steaks, kein Problem, het is er allemaal, plus natuurlijk de degelijke Duitse keuken met Sächsische Wickelklöße, Sauerbraten en Rotkohl. En nu het Pasen is lamsvlees. Goede Vrijdag hebben we donker achtergelaten in Leipzig, hier doorbreken de klokken de stilte van Paaszaterdag en stroomt de kerk vol lutheranen.

Het gelui voor de Verrijzenis begint op zondag wel erg vroeg en houdt lang aan. Dienst volgt op dienst en intussen wordt de balletuitvoering op de Altmarkt onafgebroken voortgezet. We mengen ons onder de dansers en maken een rondje door vroeger. Wat zijn ze zwart, alle monumentale kerken en gebouwen, ook de Semperoper, op de Frauenkirche en een deel van het paleis van de Saksische vorsten na. (Later zal de dichter Uwe Kolbe ons uitleggen dat dat niets te maken heeft met uitlaatwalmen, fabrieksongerief of slonzigheid, maar aan de soort steen ligt die gebruikt wordt: die verkleurt tot gitzwart en daar valt niets tegen te doen.) Toeristen slenteren de routes af, hardlopers rennen die van de Citylauf – ook hier rukt het Engels op. Net als de harde muziek. Megafoons waren er vroeger ook al.

Caspar David Friedrich is onderweg naar het Albertinum: een Sonderausstellung moet dé kaskraker worden vanaf eind augustus, voorlopig hangen er slechts een paar werken van hem en een aantal mederomantici. Bijzonder is deze maand een overzicht van de ‘revolutionaire’ geëngageerde kunst uit de DDR en de rest van de wereld (Nijmegen bijvoorbeeld) in de vorm van schilderijen en pamfletten. Met soms tenenkrommende begeleidende teksten waarin het wakkere discours van tegenwoordig doorklinkt – en wat lijken ze op elkaar, de stemmen van nu en de koren van toen! Dat blijkt ook uit de reacties, antwoorden van hedendaagse kunstenaars uit de inclusiewaaier. Begin jaren tachtig schreef mijn ik van toen: ‘Het Festival des politischen Liedes is een jaarlijks terugkerend spektakel. De FDJ organiseert het in samenwerking met de Oktoberclub, een laten we zeggen politieke zangvereniging die in het Haus der jungen Talente zit. Uit alle windstreken strijken zangers, bands en theatergroepen, het zijn er meer dan zestig, neer in de stad om een vuist te maken tegen en voor van alles. Voor internationale solidariteit en tegen onderdrukking om het kort samen te vatten. Heel officieel allemaal, vertroeteld en omarmd door de officiële kanalen, terwijl de gasten in eigen land allemaal deel uitmaken van een tegencultuur waarin het kernwoord ‘verzet’ is. Schizofreen, daar is het woord weer.’ Interessant is het, zeker, maar we hoeven niet zo nodig terug naar die DDR. Een lichtpuntje in dit beklemmende overzicht is de kleur en flair uit Cuba. Ondanks alle ellende, ondanks de manier waarop Fidel zijn volk en waarden aan de wereldrevolutie verkwanselde bruiste het eiland van leven.

Veel boeiender is het toneel van de DDR, dat we met veel genoegen herkennen in een opvoering van Das Leben ein Traum in het Schauspielhaus. De inventiviteit, het werken met weinig maar o zo effectieve middelen, de acteerprestaties, de taal, ik heb het allemaal herhaaldelijk vol bewondering beschreven in De Muur voorbij. Maar er is meer, het is ook een terugkeer naar ‘het geheim dat je deelt met’, om een oude Sandeman-reclameslogan van stal te halen. Het zijn van die momenten tijdens een toneelvoorstelling waarop de toeschouwers elkaar aanstoten en steels twinkelende blikken in het rond werpen: ook al dateert het stuk dat opgevoerd wordt van bijna vier eeuwen geleden, door bepaalde zinnen, bepaalde interpretaties, bepaalde ensceneringen werd het pas gisteren geschreven over onze tijd, voor ‘de mens van nu’. Dat gevoel werd weer opgeroepen bij het zien van dit ‘La vida es sueño’ van Pedro Calderón de la Barca, in de Duitse vertaling van Fritz Rudolf Fries ‘Das Leben ein Traum’. Een drie uur durende sprankelende show van licht en schaduw, dans en muziek, ernst en aanstekelijke luim. Over macht en tirannen, persoonlijke haat en wraak en politiek gekonkel, verzoening en vermorzeling, eeuwige thema’s dus. Op de website projekt-gutenberg.org kunt u de tekst lezen. Wanneer een tegenstander uit het raam wordt geduwd, grinnikt de herkenning door het parket – wat en wie bedoeld wordt, hoeft niet te worden gezegd. Pedant, perfide, pervers, potsierlijk, alles wat niet deugt begint met een p – of eindigt ermee. Het is een geheim dat je deelt met iedereen in deze wereld van schijn en werkelijkheid, van nachtmerrie en droom. Nu en vier eeuwen geleden.

Het mag dan een rommeltje zijn bij de Deutsche Bahn, de Lokführer en Schaffner, treinmachinisten en conducteurs, zijn doorgaans vriendelijk en lopen controlerend maar ook behulpzaam rond. We moesten rennen om de boemeltrein naar Görlitz te halen en de kaartjesknipper adviseerde ons een dagkaart voor alle Nahverkehr in een wijde cirkel rond Dresden te nemen: veel goedkoper dan een gewoon kaartje en je kunt overal op- en instappen. Na Dresden-Neustadt, Klotzsche, Radeberg, Arnsdorf, Bischofswerda, Bautzen (geboorteplaats van Ekkehard, vertaler van deze fragmenten uit De Muur voorbij in het Duits), Löbau en nog een paar soms tweetalige tussenstations stappen we uit in Görlitz. De tram daar moet minstens veertig jaar oud zijn, het ding rammelt en kraakt en piept en rinkelt als een zwart bakelieten telefoontoestel aan de muur. Kort voor de katholieke Heilig-Kreuz-Kirche met daarachter de synagoge stappen we uit.

Een klinkerstraat met fraai gerestaureerde burgermanshuizen daalt tamelijk steil af naar de Neiße, de rivier die de grens vormt tussen Polen en Duitsland. Görlitz is de naam van de stad aan deze kant, Zgorzelec aan de overkant. Tot na de Tweede Wereldoorlog was het één geheel, toen kwam de DDR en vorderde Polen gebied terug, nu werken ze gescheiden weer samen.

 

Hier, in deze laatste straat, woont Franz-Peter van Boxelaer, Vlaams dichter en kunstkenner met een even karakteristiek als charismatisch voorkomen die ik begin jaren tachtig heb ontmoet tijdens mijn verblijf in Oost-Berlijn. We smeedden destijds plannen voor het samenstellen van een bloemlezing met werk van jonge, tegendraadse, rebelse en ondergrondse, maar vooral goede dichters uit de DDR. We bezochten bijeenkomsten waar voorgedragen werd, spraken met de makers en maakten keuzes uit officiële en gestencilde publicaties.

Het werd niets. Franz-Peter keerde terug naar zijn Brussel en Brugge, voltooide de bundel weliswaar in zijn eentje en vond geïnteresseerde uitgevers, maar toen in 1989 de Muur viel, verdampte ook onmiddellijk de belangstelling.

Ik was inmiddels naar een nieuw vaderland verhuisd, de Portugese taal, en in Lissabon viel mij al snel de frappante gelijkenis van mijn Belgische vriend met Fernando Pessoa op. Ze leken zo sterk op elkaar dat ik, toen ik na het vertalen van het Boek der rusteloosheid droomde van een verfilming van dat vreemde paspoort van Portugal, Franz daar meteen in rond zag lopen als Pessoa’s alter ego Bernardo Soares, de hulpboekhouder die al kijkend en peinzend door de Benedenstad zwerft (zie Licht op Lissabon).

Ook dat werd niets en nu, zoveel jaren later, zitten we tegenover hem en vertelt hij over zijn ervaringen als Pessoa in Görlitz. ‘Kijk,’ wijst hij naar een getekend portret van Pessoa hoog aan de muur van zijn werkkamer vol ordners en mappen waarin hij de duizenden vellen papier van zijn talrijke projecten bewaart. Een deel van zijn boekenbestand verhuist binnenkort naar een zaaltje op het station, waar door vrijwilligers een klein cultureel centrum wordt gerund. Van computers moet hij niets hebben, zijn gedachten krijgen via zijn arm en vulpen vorm. Zo heeft hij onder meer de vele lezingen over filosofie, spiritualiteit en kunst geschreven die hij heeft gehouden sinds hij in de stad woont. ‘Kijk, dat hing op een onder andere aan Pessoa gewijde tentoonstelling hier, en een bezoeker keek naar mij, keek naar het portret en vroeg me of ik dat was. Ik heb de tekening toen voor een vriendenprijs kunnen kopen.’

Het bleef niet bij die ene keer dat de dichter werd aangezien voor hem. Of hij voor Portugals grootste moderne dichter. Alsof hij een vleesgeworden heteroniem was, of liever, de reïncarnatie van het homoniem zelf. Pessoa in Görlitz.

Op het station duwen we de deur van het culturele zaaltje open en een medewerker spreekt vol lof en bewondering, maar ook warme bezorgdheid over onze Vlaamse vriend. Integratie! In de iets snellere trein retour krijgt een nerveuze man het aan de stok met een Latijns-Amerikaan die onafgebroken in zijn smartphone ratelt. Inderdaad zenuwslopend, maar hij geeft geen krimp en de Duitser stapt het eerstvolgende station uit en steekt onhoorbaar schimpend op het perron zijn vuist naar hem op. Integratie?

 

Op naar Cuba. Wat is leven anders dan de goden – die, zoals Pessoa zegt, wispelturig met de touwtjes spelen waaraan wij arme marionetten spartelen – toch steeds maar weer tarten: we nemen tegen beter weten in de trein naar Berlijn. Een Tsjechische dit keer, dat geeft hoop. Ouderwets degelijk, zo lijkt het, verzorgd, de eerste klasse heeft nog allure, het lijkt de Oriënt Express wel. Ik sluit mijn ogen, sluimer weg en droom van

schemerlampjes in de restauratie,
linnen op de tafels, lepels, messen,
vorken nog van zilver, franjetressen
op de witte jasjes, goh, van adoratie

worden wij waarachtig stil, de flessen
rinkelen in de koelers, vol van gratie
schenkt de ober in, terwijl zijn maat, zie,
zonder ook maar één moment te stressen,

porseleinen borden opdient, geurend,
dampend, tong en smaakpapillen strelend –
smakken, smullen, wat is dit opbeurend

aangenaam na Dessau, dat vervelend
wachten op de trein, een kies die zeurend
opspeelt, irritatie, lijden, Elend!

 

Bij dat laatste woord, dat indruist tegen ieder rijmgebod en nadreunt als een donderslag, verandert de droom in een nachtmerrie, en ik schrik wakker. Wat allure en cachet uitstraalde, blijkt in werkelijkheid flets en sleets en dof, stel ik nu vast, het heeft zijn beste tijd gehad en zelfs het uniform van de kaartjesknipper is verschoten. Daarbij komt nog het niet bijster opbeurende beeld van een drietal douanebeambten die een wat donkerder getinte passagier aan een nauwgezet onderzoek onderwerpen. Ausweis bitte!, hoe vaak ik dat niet gehoord heb.

 

Na een korte nogal stille omgang door het centrum van ons Berlijn, Mitte, langs het oude vorstenpaleis dat het Palast der Republik verdrongen heeft over de Liebknechtbrücke langs de Sint-Hedwigskathedraal via de Gendarmenmarkt, met de schouwburg en de Franse en Duitse Dom, de Französische Straβe en de Wilhelmstraβe de metro in naar voormalig West-Berlijn, waar Cubaanse Mercedes op ons wacht. We praten twee á drie uur met elkaar in een Italiaans restaurant, bediend door een luidruchtige en te opgeruimde ober, bevinden ons afwisselend in Italië, op Cuba en in Berlijn – dat van toen en dat van nu, waarin zij haar vaste patronen heeft ontwikkeld en zich tussen vrienden van allerlei slag misschien niet helemaal gelukkig maar toch prettig voelt, thuis.

Ik lees vrij vertalend voor wat ik in De Muur voorbij over haar heb geschreven en wat ik haar laat vertellen. Natuurlijk klopt dat niet volledig – lees nooit een persoon het personage voor waar hij of zij model voor staat. ‘Dit ben jij niet,’ probeer ik te verduidelijken, ‘jij bent een verhaal geworden. Ik vertel geen leugens, dat zou verwerpelijk zijn, maar er is wel sprake van verschuivingen, andere accenten, dat soort dingen.’ Ze knikt, niet helemaal (helemaal niet?) overtuigd. ‘Sowieso moet jij zelf je verhaal vertellen.’ Haar leven heeft lezers zoveel te bieden, het zou zonde zijn als ze die stof ongebruikt zou laten. Alleen al haar geboorte, tussen vier vrouwen op dat enorme bed – nee, stop, dat is háár verhaal. Ook haar dochter, musicalster Patricia Meden, dringt er steeds bij haar op aan om haar biografie te schrijven. ‘Ik wil jou spelen, mama.’  Levens.

‘Uwe Kolbe? Nee, van hem hebben we niets, zegt de verkoper van boekhandel Dussmann in de Friedrichstraβe. Ik zal de dichter zonder voorbereiding moeten spreken en stap teleurgesteld in Duitslands snelste trein, de ICE, terug naar Dresden. De snelheid gaat er een keer of drie, vier vanaf als we wegens werkzaamheden aan het spoor (daar zijn ze weer!) goederentreinen voor moeten laten gaan. Met bijna een uur vertraging schuiven we het eindstation binnen. Ter ere van Mercedes’ Spaans eten we tapas uit Barcelona vlak bij de Kreuzkirche. Nou ja.

Dresden Neustadt is een verademing na alle commerciële geweld en geschreeuw van Dresden. Hier heeft niet de trein maar de tijd zelf vertraging opgelopen in het Barockviertel. Op een enkel gebouw na, waaraan je kunt zien wat er in later tijden is gebeurd, ligt de hele wijk erbij zoals ze oorspronkelijk was, hoe gekunsteld en onecht dat natuurlijk ook is. Maar ook de aanblik telt. De Duitse keuken is veel te zwaar, dus wordt het opnieuw een italiaan. Overladen met hazen (Pasen!) en ganzen in allerlei formaten en kleuren, heerlijke biedermeierkitsch voor wie ervan houdt. Wat het met Italië te maken heeft weet ik niet. Gewoontegetrouw vragen we de kelner vanwege het accent waar hij vandaan komt, uit welke streek van Italië. ‘Uit Portugal,’ antwoordt hij. Op zijn achttiende is hij in Duitsland gaan werken en nu heeft hij hier een bestaan opgebouwd. Of dat bevalt, vraagt Ana, en hij zegt niets, wrijft alleen met zijn duim over zijn wijsvinger. Levens.

We vragen een oudere vrouw de weg naar restaurant Luisenhof en na uitleg vertelt ze dat ze na omzwervingen door half Europa teruggekeerd is in de Heimat. We hebben geen tijd om te vragen wat die Heimat voor haar inhoudt, waarom ze weggegaan is en waarom ze nu weer hier woont, we moeten het doen met de antwoorden die in haar blik liggen.

Uwe Kolbe uit Berlijn publiceert sinds zijn negentiende (ik geloof dat hij nu rond de vijfentwintig is) en werd als veelbelovend talent verwelkomd door de officiële literatuurgelederen. Bij Aufbau zijn twee bundels van hem verschenen, Hineingeboren en Abschiede und andere Liebesgedichte. Sinds kort ligt hij echter overhoop met die gelederen, omdat hij nauwelijks verhuld stevige kritiek heeft geuit op de starheid en het geweld van de oude grijze staatsmannen. Weg damit! ‘Bij voordrachten is er altijd iemand die vraagt waarom ik toch zo pessimistisch schrijf, dan weet ik gelijk dat dat een ambtenaar van het een of ander is.’ En de kerken vertonen vaak eenzelfde mechanisme als de staat, voegt hij eraan toe. Hij publiceert nu voornamelijk op eigen houtje (stencils) of met vrienden en we spreken af om verder te praten in Berlijn.  

Zo introduceer ik Uwe Kolbe in De Muur voorbij – Berlijnse fado. Nu begroet hij ons op het terras van Luisenhof, groter dan ik hem in gedachten had. We blikken terug, iets wat hij eigenlijk niet graag doet. ‘Die DDR heeft me mijn hele dichtersleven achtervolgd. Terwijl ik de ene bundel na de andere heb geschreven die niet eens afrekent met mijn verleden, domweg over andere dingen gaat.’ Het historische moment van de Wende heeft hij tot overmaat van ramp gemist, toen zat hij met een beurs in Texas. Het kan raar lopen in een leven. Hij is vaak verhuisd, maar nu woont hij al jarenlang met veel plezier hier, in Dresden Neustadt, vlak bij het park waar Poetin ooit aan sport deed. ‘De Russische kabouter’ noemden de buurtbewoners het schriele mannetje. Hij heeft zichzelf al sportend opgepimpt en opgepompt tot de schoft die hij geworden is.

‘De kerk heeft wel een andere houding aangenomen. Sinds ik op verzoek een bundel psalmen heb geschreven, vragen ze mij regelmatig om voor te lezen. Dan gaat het om wie ik ben en niet om wie ik was. Het is ook mijn bestverkochte boek. Maar of ik het echt ben? Ik zal mijn uitgever vragen om het je te sturen.’

(Uit dat boek deze…

PSALM BIJ HET VUUR

Vergeef me, ik heb het leven met maskers

gespeeld en ben zo als nieuw gebleven,

ik heb nooit mijn gezicht getoond, waste

slechts een masker, wisselde, zocht,

ik snuffelde, liep naar de zolder,

naar de kelder, ze hingen aan spijkers

aan de muren, doorspekten het huis.

Zo ging ik, gingen de dagen heen,

alsof het leven uitgesteld was.

 

Nu eindigt het wachten

bij het vuur hierachter,

ik verbrand alle fratsen

hoor je ze barsten?

Vergeef me, ik heb,

bezeten van het spel,

het leven opgevoerd als maskers,

ja zo, en de stem daarachter

klonk hol. Vertel eens, nu nog?

 

PSALM BEI DEM FEUER

Vergib mir, ich spielte das Leben

mit Masken und blieb so wie neu,

ich brachte nie das Gesicht, ich wies

nur je eine Maske, wechselte, suchte,

ich kramte, stieg zum Dachboden auf,

in den Keller hinab, sie hingen auf Nägeln

die Wände entlang, das Haus gespickt.

So ging ich, vergingen die Tage,

als wäre das Leben gestundet.

 

Heut endet das Warten

beim Feuer im Garten,

ich schüre die Fratzen,

hörst du sie platzen?

Vergib mir, ich habe,

beherrscht von dem Spiel,

das Leben wie Masken probiert,

so war es, die Stimme dahinter

klang hohl. Sag, wie ist es jetzt?

… en zie aan: Pessoa in Dresden.)

We nemen afscheid van Dresden en de DDR en leggen in de luchthaven de koffers op de controleband. Als Ana de hare terugpakt klinkt er een bars: ‘Koffer aufmachen! Ausweis!’ Zonder bitte. Kennelijk is er een aanslagalert, of hoe heet zoiets, en haar naam leidt tot druk telefonisch overleg. Op het punt van weggaan zijn we weer helemaal terug in Dantes Droom Republiek.

Foto’s Ana Carvalho.