Op 18 juni 2010 stierf José Saramago. Kort daarna kwam mijn vertaling van zijn laatste roman uit. Als herdenking hierbij de afscheidswoorden die ik toen schreef als nawoord bij Kaïn. En een link naar het blad Blimunda van de Fundação José Saramago, waarin de Portugese vertaling van dat afscheid is opgenomen, plus interviews met een aantal van zijn vertalers.
… er zal niets meer te vertellen zijn. Nee. Er zal niets meer te vertellen zijn. Niet in dit boek, niet in nieuwe boeken. José Saramago, die voor niets of niemand zweeg, is tot zwijgen gebracht. Voor de dood heeft ook hij moeten buigen, hij die voor niemand boog. Onsterfelijk zal hij blijven door zijn werk, en dan vooral het corpus van veertien romans dat ongewild (hij was, op de hoge leeftijd van zevenentachtig, alweer aan een nieuw boek begonnen) met deze roman wordt afgesloten. Het opsommen van de titels klinkt als het openzetten van evenzoveel ramen: Opgestaan van de grond, Memoriaal van het klooster, Het jaar van de dood van Ricardo Reis, Het stenen vlot, Het beleg van Lissabon, Het evangelie volgens Jezus Christus, De stad der blinden, Alle namen, Het schijnbestaan, De man in duplo, De stad der zienden, Het verzuim van de dood, De tocht van de olifant, Kaïn. Ramen die uitzicht bieden op de wereld van deze rasverteller, maar die ook de wereld van degene die zijn boeken leest weerspiegelen.
Het is al vaker gezegd en geschreven: Saramago lezen is luisteren, omdat hij zich bij wijze van spreken rechtstreeks richt tot de lezer. Hij vertelt een verhaal en levert tegelijk commentaar op dat verhaal. En, misschien wel het belangrijkst, hij spreekt de lezer aan. ʻWat vind jij hiervan?’ Of: ʻIs het geen schande?’ Of: ʻZie je wel wat er gebeurt als…’ Waarschuwend en verhelderend, aanklagend en gispend, verklarend en toelichtend. Maar ook gevoelig en begaan, vol inleving en mededogen, gloedvol en poëtisch. Soms spottend, soms verbeten, soms humoristisch, soms bloedserieus.
Baltasar en Blimunda, Ricardo Reis, meneer José, Sara, Joana Carda, Cipriano Algor, Raimundo, de vrouw van de oogarts en al die andere personages die de romans bevolken, ze zijn de lezers én de vertalers dierbaar geworden. Net als de hardwerkende, uitgebuite naamlozen uit de geschiedenis die Saramago een naam geeft in Memoriaal van het klooster, en al die andere werkelijke, verzonnen en mythische figuren die hij tot leven wekt. Waarbij we de olifant Salomon of Soliman uiteraard niet mogen vergeten, die gedwongen werd een barre tocht door Europa te maken omdat machthebbers elkaar nu eenmaal graag paaien als ze iets willen bereiken.
Zoals Saramago’s zinnen ons ook altijd bij zullen blijven, gouden kettingen waarin de dialogen als juwelen vervat liggen. Golven die steeds maar weer aanspoelen op het land, beukend of kabbelend, met vernietigende kracht of met teer kantwerk van schuim. Het was een uitdaging om er nieuwe voor te verzinnen die hetzelfde zeggen met dezelfde kracht en muziek − in de wetenschap nooit de oorspronkelijke te zullen evenaren.
Nee, er zullen geen nieuwe boeken meer volgen, maar de oude hebben nog veel te vertellen. Luister maar, Saramago spreekt nog steeds.
Maartje de Kort
Harrie Lemmens