In 2007 publiceerde ik bij Uitgeverij Atlas een boek over vier eeuwen Portugese aanwezigheid in Afrika. In drie delen rijg ik met eigen tussenteksten citaten aaneen uit de briefwisseling tussen koning Afonso van Kongo, de gepensioneerde militair Cadornega en de ‘ontdekkingsreizigers’ Capelo en Ivens, achtereenvolgens uit de zestien, de zeventiende en de negentiende eeuw. Hier enkele fragmenten.
De vorst
U moet weten, heer, dat ons rijk ten onder dreigt te gaan, zodat wij genoodzaakt zijn daar de nodige maatregelen tegen te nemen. De oorzaak van alle overlast ligt in het feit dat de directeur van Uw factorij en Uw ambtenaren kooplieden toestemming geven om zich in ons land te vestigen, winkels te openen waar ze zelfs waren aanbieden die wij verboden hebben. Bepaalde zaken worden op zo’n grote schaal verkocht dat veel vazallen die ons gehoorzaamden in opstand zijn gekomen, omdat ze nu zelf beschikken over datgene waarmee wij hen vroeger onder de duim hielden. Het is erg schadelijk voor de godsdienst en de veiligheid en rust in ons rijk.
En we kennen niet eens de exacte omvang van die schade, omdat genoemde kooplieden elke dag onze inwoners meenemen, kinderen van dit land, kinderen van onze edelen en vazallen, ja zelfs van onze verwanten. De gewetenloze dieven roven hen met de bedoeling zo de meest begeerde koopwaar uit dit rijk te verwerven. Ze voeren hen weg en bieden hen te koop aan. Die verdorvenheid en snoodheid is zo wijd verspreid, heer, dat ons land geheel ontvolkt wordt. U mag dit niet toestaan, want het is niet goed voor ons en niet goed voor U. Om dat misbruik te vermijden hebben wij hier meer dan wat ook priesters nodig, alsmede enkele personen om in de scholen les te geven. We hebben geen behoefte aan koopwaren, tenzij wijn en meel voor het heilig sacrament. Daarom verzoeken wij Uwe Hoogheid ons te willen helpen en concreet bij te staan door uw factorijhouders te verbieden handelswaren en kooplieden hierheen te sturen, want wij willen niet dat in ons rijk slaven verhandeld of uitgevoerd worden.
Daarbij voegt zich, heer, een monsterlijke hebzucht, die onze onderdanen ertoe aanzet zich door diefstal meester te maken van onze en hun eigen verwanten, zelfs van christenen, om er handel mee te drijven en ze als gijzelaars te verkopen. Dat verderf is dermate groot dat onze troepen er niet meer anders tegen kunnen optreden dan herhaaldelijk strafexpedities te houden tegen onze onderdanen. Op die manier boet de rechtschapene voor de zondaar.
Heer, vermijdt U het ons kooplieden te sturen die infame handel drijven en ongelukswaren slijten. Dat verhindert het heil van de zielen en bederft de goede resultaten die reeds bereikt waren. De mulatten uit Benin, met wie ons rijk vol zit, doen de godsdienst geen enkel goed. Integendeel, zij slepen de anderen mee in hun schandelijke gedrag, verleiden hen om hun liederlijke leven na te bootsen, en wij kunnen hen niet eens verjagen uit ons rijk.
De soldaat
En omdat er sprake was van veel slaven en handelswaar in dat koninkrijk Angola, zoals ook nu nog het geval is, alleen minder overvloedig, want er wordt reeds vele jaren geput uit die bron, togen vele zwarte kooplieden of handelaren genaamd pombeiro’s erheen met de voor de handel benodigde stoffen van hun heren om slaven te kopen, en ze waren daar zo bedreven in dat ze er zeer prat op gingen. Nu wil het geval dat er in de Kilombo der Raven ook twee pombeiro’s waren, slaven van blanken, die veel handel dreven en met elkaar redetwistten wie van hen de beste koopman was. Van redetwisten gingen ze over op wedden en ze wedden om zes slaven of hun waarde in stof, en ze kozen als scheidsrechter, om een oordeel te vellen na het aanhoren van beide partijen, de bevelhebber, tot wie zij zich wendden met hun geschil. Deze gelastte hen beiden hun argumenten uiteen te zetten en een pleidooi voor zichzelf te houden.
‘Ik ben naar deze kilombo gekomen met stoffen van mijn heer en ik heb tweehonderd slaven bemachtigd, en dat heeft geen enkele pombeiro van de velen die hier aanwezig zijn mij nagedaan, ook niet hij daar, die zich zo op de borst klopt,’ zei de eerste. Daarop antwoordde de ander: ‘Wat heb je dan wel gedaan met al die slaven die je hebt gekocht?’ Waarop de eerste antwoordde dat de meesten gestorven waren aan de pokken. Daarop zei de ander: ‘Juist, ja. Om die reden ben ik de beste pombeiro, want ik had er honderdvijftig gekocht en zodra ik zag dat de pokken dreigden, en dus veel sterfgevallen, ontdeed ik mij in allerijl van ze, verkocht ze aan andere pombeiro’s voor stoffen. En die stoffen heb ik bewaard tot de ziekte over was en nu ze over is heb ik iets om naar mijn heer te brengen en jouw slaven, ook al waren dat er meer dan ik had, waar je zo trots op bent, zijn dood en begraven, en die van mij levend en gezond! Zeg jij dan nu maar eens wie van ons de beste handelaar was!’ Die laatste werd door de bevelhebber uitgeroepen tot beste pombeiro en hem wees hij de slaven van de weddenschap toe. Een geschiedenis is een opvoering van wat er verteld wordt en er is geen opvoering zonder klucht. Laat deze controverse daarvoor doorgaan.
Vele decennia lang is de mythische koningin Jinga de plaaggeest van de Portugezen geweest. Aan het eind van haar leven heeft ze de handschoen in de ring geworpen, maar ze blijft trots en verheven reageren op onrecht dat haar geschiedt:
Om een voorbeeld te geven hoe gedwee die koningin nu was: op zekere dag vluchtten in haar kilombo enkele door pombeiro’s gekochte slaven. Omdat schrijver dezes ook benadeeld werd, en uit hoofde van zijn functie, want toentertijd was hij gewoon rechter in Massangano, zoals hij thans, bij het schrijven van deze regels, oudste rechter is in Luanda, berichtte hij de kapucijner pater dat hij de koningin zou schrijven over die kwestie, om haar op te lossen, want hijzelf zou van zijn kant ook alles in het werk stellen wat binnen zijn mogelijkheden lag. Wat hij, genoemde rechter, ook deed, en zij antwoordde hem op de volgende wijze in een brief:
Edelachtbare rechter,
De brief die U mij schreef over Uw gevluchte lieden, dat mijn mensen die hebben geroofd en verkocht, moet zijn ingegeven door iemand die mij niet graag gewonnen ziet voor de vrede en het christendom, want U kunt dat navragen aan alle pombeiro’s van de blanken die in opdracht van hun meesters aan mijn hof komen handelen. U moge weten dat wanneer wij onze slaven verkopen, wij Uw negers waarschuwen dat ze hun peça’s goed moeten opsluiten en bewaken. Brutaal en geslepen als ze zijn laten ze hen echter los om ze voor henzelf te laten werken en dan zeggen ze tegen U dat er in mijn woonplaats veel vrijgelaten oude dames vluchten. Hoeveel te meer niet jonge. Als ze hier waren gebleven, hadden ze vlijtig kunnen werken, zoals de neger van João Pilato en van de eerwaarde pater vicaris, zoals de eerwaarde paters kunnen beamen die deze brief bezorgen. Verder ga ik er niet op in. Moge God u vele jaren behoeden. Mijn hof van Matamba, 15 juni 1660.
De reiziger
De exploratie van de natuurlijke producten is het grote probleem dat iedereen fascineert, zoals recentelijk nog buitenlanders bij hun berekeningen met betrekking tot de handel in Kongo, en uiteindelijk is het een veel variabeler mogelijkheid dan men denkt, en een middel dat niet erg geschikt is om iets tot stand te brengen op het vlak van vooruitgang der inheemsen.
Ivoor, was, goud, rubber enzovoort, artikelen die voor de autochtoon gemakkelijk te vinden zijn, worden op de markten in het binnenland geruild door onwetende halfbloeden, die ze naar de kust brengen, zonder dat de inheemsen de voordelen genieten welke voortvloeien uit zo’n reis of uit de betrekkingen met Europa. De neger oogst een bal rubber, wacht op de handelaar, verkoopt hem die voor een el stof en de koper gaat weg, terwijl hijzelf blijft wat hij was, iemand die nergens weet van heeft.
Zo worden volkeren niet beschaafd, niet door middel van een dergelijk gesjacher (abusievelijk handel genoemd) wint de beschaving in die regionen, en de enige die ervan profiteert is de kleine halfbloedhandelaar en tot op zekere hoogte de nog allesbehalve gemakkelijke verbinding met het binnenland.
Het is dringend geboden dat we ons tussen de Afrikanen vestigen, waarmee we uiteraard de zones bedoelen waar een Europeaan kán leven, en hun de voordelen laten zien welke voortvloeien uit de ontginning van het land, hun doorzettingsvermogen in de arbeid bijbrengen door het aanlokkelijke voorbeeld van het bezit; het verlangen naar winst en de notie van eigendom bij hen wekken door een toenemend blijk van welzijn; die beginselen verbinden met de idee van het gezin, de opvolging, de garantie van werk voor hun nakomelingen; samenlevingen vormen welker zijnswijze aansluit bij wat wij op dat gebied kennen, met beginselen en behoeften die identiek zijn aan de onze. Alleen dan zullen wij erin slagen een grote stap voorwaarts te zetten op het pad der beschaving in Afrika. Alleen dan zal Europa er een waarachtige, regelmatige handel mee kunnen drijven.
Wanneer het ivoor wordt vervangen door aardnoten, de gom door tonnen suiker, het goud door vrachten katoen, zal men in Afrika een werkzame en bedrijvige bevolking zien ontstaan, zowel blank als gekleurd en tot veel meer in staat dan men denkt; zolang de handel blijft steunen op de olifantenjacht in ruwe, ongezonde gebieden, zal men, verspreid over het hele continent, slechts zwarte struikroverbendes en polygame barbarij zien.