Opgestaan van de grond
In het dorpje Lavre in Alentejo weet José Saramago op zekere dag niet hoe het verder moet met de roman die hij onder handen heeft, Opgestaan van de grond. Om de impasse te doorbreken draait hij een nieuw vel in de typemachine en begint gewoon te schrijven, zonder onderbreking. En zo ontstaat, bijna terloops, het oerboek van zijn stijl. Achtenvijftig was hij toen het verscheen en in zeventien jaar tijd schreef hij vervolgens het oeuvre bijeen dat hem in 1998 de Nobelprijs opleverde. In Opgestaan van de grond beschrijft Saramago de geschiedenis van de familie Mau-Tempo, eenvoudige landarbeiders in het zuiden van Portugal. Vier generaties verzet en leed tegen een achtergrond van monarchie, republiek en dictatuur, tot de Anjerrevolutie ten slotte uitzicht biedt op verandering. En dat alles in de stijl die met dit boek geboren werd: een onstuitbare stroom van zich aan elkaar vasthakende zinnen met ingevatte dialogen, schijnbaar geleid door de ingevingen van het moment, die het verhaal onderbreken voor gedachten en overpeinzingen, of die het onverhoeds een andere wending geven – alles met meesterhand bijeengehouden. In Opgestaan van de grond, een even bewogen als bevlogen roman, staat niet alleen een volk op, maar ook een nieuwe schrijver.