Voordat hij schrijver werd, en ook nog geruime tijd nadat hij al beroemd geworden was door zijn romans, werkte Lobo Antunes als de psychiater die hij van huis uit was in het psychiatrisch ziekenhuis Miguel Bombarda in Lissabon, waar hij behalve door de koloniale oorlog getraumatiseerde soldaten veel trotse persoonlijkheden op zijn spreekuur kreeg die in hun eigen waanwereld woonden en later als personages door hem vereeuwigd werden. In een column na de sluiting van het hem zo dierbare ‘gekkenhuis’ blikt hij terug op die tijd en schetst en passant een kort overzicht van de psychiatrie in Portugal.
Ik vind het vreselijk dat ze, om redenen die mij op zijn minst discutabel lijken, het Miguel Bombarda ziekenhuis dichtgegooid hebben, waar drie generaties van mijn familie hebben gewerkt, mijn oudoom, mijn vader en ikzelf, een instelling met een unieke geschiedenis. Een voormalig klooster dat door de hertog van Saldanha werd veranderd in een gekkenhuis na een historisch bezoek van koning Pedro V aan het Allerheiligenziekenhuis (het huidige Sint-Jozef), waar deze verontwaardigd reageerde op de leefomstandigheden van wat toentertijd geesteszieken werden genoemd, die in de kelder aan kettingen lagen te verrekken op stro. Miguel Bombarda maakte er een voor zijn tijd voorbeeldige instelling van, zorgde voor een revolutionaire ommekeer in de behandeling van ook nu nog mysterieuze ziekten, werd in zijn directeurskamer vermoord door een patiënt, met als laatste woorden
‘Hang hem niet op hij is een arme dwaas’
en dreef Almirante Reis tot zelfmoord, de militaire commandant van de Republikeinse Revolutie waarvan Bombarda de civiel leider was, waardoor de staatsgreep die een half dozijn hoogstaande mannen pleegden bijna om zeep werd geholpen. Bombarda heeft buitengewoon belangrijk werk gedaan, zowel in medisch als in maatschappelijk opzicht, hij heeft zeden en gewoonten veranderd, veel geschreven en de Dichter met hoofdletter Ângelo de Lima behandeld, van wiens hand Pessoa’s tijdschrift Orpheu een van de mooiste sonnetten van onze taal heeft gepubliceerd, het beroemde
Ineens staat heel mijn denken stil [1]
en die op verzoek van Bombarda een opmerkelijke autobiografie heeft geschreven. In het ziekenhuis heb ik nog zijn status gevonden, bijgehouden door de directeur zelf, en een flink aantal afgewezen gedichten en studies. Er hebben daar trouwens meer beroemdheden gezeten, Roque Gameiro, Josefa Greno enzovoort, ik herinner me de hersens van de moordenaar van president Sidónio Pais te hebben gezien in het laboratorium van mijn vader, ook vanuit dat ziekenhuis vertrokken de patiënten die door mijn oom Pedro Almeida Lima werden geopereerd tijdens de eerste proeven met lobotomie die Egas Moniz liet houden, in de tijd dat het Miguel Bombarda geleid werd door een bijzondere man, Sobral Cid, die om redenen van histopathologie alle wetenschappelijke redenen had om niet te geloven in het hersensnijwerk van de lobotomie, dat echter om andere redenen wel succesvol was
(mijn vader:
‘Meester Egas vond de lobotomie uit omdat hij niets afwist van anatomie’)
want daar werd de Portugese neurochirurgie geboren, via die oom van mij, die door Egas Moniz naar als ik het goed heb Schotland was gestuurd om het vak te leren en die de arteriografie heeft uitgevonden
(mijn vader, zijn laatste leerling
‘Maar hij was wel geniaal’)
en ik herinner me Egas Moniz nog gezien te hebben, zijn handen kromgetrokken door de jicht en op zijn hoofd een afgrijselijk toupetje, zoals ik me ook nog kan herinneren dat mijn vader sectie heeft verricht op de vooraanstaande beeldend kunstenaar Stuart Carvalhais, die vanwege zijn chronische drankzucht regelmatig werd opgenomen in het Miguel Bombarda. Hij hield zich een tijdlang op de been met uitsluitend water maar greep al gauw weer naar de fles en werd opnieuw opgenomen. Ik zal nooit vergeten dat mijn vader ’s avonds aan tafel over die sectie vertelde en hoe aangedaan hij dat deed: een kunstenaar verdorie! Overigens hield Egas Moniz zijn leerlingen voor
‘Je vraagt geen geld aan een kunstenaar’
waar ze zich strikt aan hielden, zodat ik er een paar heb leren kennen, want mijn vader nam hen mee naar huis om te eten als ze bij hem op spreekuur kwamen. De schilder José Escada bijvoorbeeld, en Vespeira, en ik totaal verbluft en stijf van bewondering voor die lui die rechtstreeks in contact stonden met de wereld van het onbegrensde en de toekomst, zoals Apollinaire schreef, waar ik zelf zo graag bij wilde horen, of waar ik in mijn trotse kinderdomheid al bij hóórde. Als ze opstapten, pakte ik vol ontzag hun mes en vork op. Mijn vader had het ook vaker over een Franse schilder en graficus voor wie hij veel ontzag leek te hebben, die ik weet niet waarom was opgenomen. Hij zei altijd Monsieur Anatole
(zijn achternaam heb ik nooit geweten)
en ik herinner me dat hij, toen hij Monsieur Anatole vroeg of hij kinderen had, als antwoord had gekregen
‘Non monsieur, je ne fabrique pas des cadavres’
woorden die grote indruk op hem moeten hebben gemaakt, want ik heb ze hem in de loop der jaren vaak horen herhalen, peinzend, proevend. Met grote regelmaat doken ze midden in een zin op
‘Non monsieur, je ne fabrique pas des cadavres’
zoals ook regelmatig de oude besjes ter sprake kwamen die zwanger waren van het Kindeke Jezus en wollen vestjes breiden voor de winters van het goddelijke kind, meer dan één Salazar, koningen uit diverse tijdperken, de baas van het casino van Monte Carlo, de baas van de Fundação Gulbenkian, de baas van alle Portugese voetbalclubs, bijna allemaal met de grootheidswaanzin die typerend is voor syfilis, die aan kracht begon in te boeten met penicilline. Ik vraag me weleens af wat er zou gebeuren als we die zouden toedienen aan kardinalen, ministers, managers en andere lieden van dat soort. Zouden ze weer de arme donders worden die ze voor die tijd waren geweest of zouden ze doorgaan met hun waanzinsverhalen? Een paar dagen na de Anjerrevolutie had ik nachtdienst op de spoed, het was relatief stil, want de normale zatlappen en lui met een overdosis ontbraken Joost mag weten waarom, en ineens hoor ik een stem die keihard brult
‘Leve de Nationale Unie!’
‘Leve professor Marcelo Caetano!’
‘Leve de geheime politie!’
en meer van dat soort kreten. Ik dacht
‘Zou er een contrarevolutie?’
dacht
‘Zou de Anjerrevolutie voorbij zijn?’
en ik zag de zaak al somber in toen de deur openzwaaide en de drager van de stem binnenkwam. Hij droeg een dwangbuis en schreeuwde onafgebroken tussen twee verplegers in. Met behulp van een paar injecties accepteerde hij heel geleidelijk de democratie. Er gaat niets boven een spuitje om dictaturen te behandelen. Waarom hebben ze dat niet al veel eerder bedacht? Hoeveel oorlogen, schietpartijen, doden en andere vreselijke dingen had dat niet kunnen verhinderen? En hoeveel bankiers, premiers, ministers, fabrieksdirecteuren enzovoort hebben niet een helende prik nodig, die niet eens zeer doet maar hen wel weer normaal maakt? Waar wachten ze nog op om van Portugal een land met decente mensen te maken als je daarvoor alleen maar een verpleger en een injectienaald nodig hebt?
Vertaling Harrie Lemmens
Foto’s Ana Carvalho