Álvaro de Campos Ontwaken van de stad Lissabon

FERNANDO PESSOA  (1888-1935)

 (ÁLVARO DE CAMPOS)

 ONTWAKEN VAN DE STAD LISSABON

 

 

Ontwaken van de stad Lissabon, later dan de andere,

Ontwaken van de Rua do Ouro,

Ontwaken van het Rossio, voor de deuren van cafés,

Ontwaken

En tussen dat alles het station, dat nooit slaapt,

Als een hart dat wakker en tijdens de slaap moet kloppen.

 

Elke dag die aanbreekt, breekt altijd aan op dezelfde plaats,

Er is geen ochtend in de stad of ochtend op het platteland.

Wanneer het dag wordt en het licht zich trillend opricht

Zijn alle plaatsen één en dezelfde plaats, alle landen één en hetzelfde land,

En de koelte die boven alles opstijgt is eeuwig en algemeen.

 

Een spiritualiteit die lijfelijk van aard is,

Een opluchting — ja ik leef! — die door je lijf trekt,

Geestdrift voor de dag die komt en vreugde om het goede dat hij brengen kan,

Zijn de gevoelens die opkomen bij het kijken naar de dageraad,

Om het even of hij lichtvoetig danst op de toppen der bergen,

Of traag doordringt in de straten van steden die van oost naar west gaan,

Om het even.

 

De vrouw die zachtjes weent

Tussen het lawaai van de juichende massa…

De straatventer die een opvallende kreet heeft,

Vol eigenheid voor wie er op let…

De eenzame aartsengel, beeld op een kathedraal,

Syrinx die vlucht voor de graaiende armen van Pan,

Dat alles snelt naar hetzelfde middelpunt,

Probeert zich te verenigen en te versmelten

In mijn ziel.

 

Ik aanbid alle dingen

En mijn hart is een herberg die heel de nacht openblijft.

Ik word hevig geboeid door het leven,

Dat ik poog te begrijpen door het sterk te voelen.

Ik heb alles lief, beziel alles, vermenselijk alles,

Mensen en stenen, zielen en machines,

Om mijn ik ermee te vergroten.

 

Ik behoor toe aan alles om steeds meer aan mezelf te behoren

En ik zou het heelal op schoot willen nemen

Als een kind dat door de min wordt gekust.

Ik heb alle dingen lief, sommige meer dan andere,

Nee, het een niet meer dan het ander, maar altijd meer wat ik zie

Dan wat ik gezien heb of zal zien.

Niets vind ik zo mooi als beweging en gewaarwordingen.

Het leven is één grote kermis vol tenten en jongleurs.

Ik denk hieraan, raak vertederd maar vind nooit rust.

 

Geef me lelies, lelies,

En rozen eveneens.

Geef me rozen, rozen,

En lelies eveneens,

Chrysanten, dahlia’s,

Viooltjes en, meer dan

Alle andere, zonnebloemen…

 

Werp ze met handen vol

Uit over mijn ziel,

Geef me rozen, rozen,

En lelies eveneens…

 

Mijn hart weent

In de schaduw van parken,

Het heeft niemand die het

Waarachtig troost,

Behalve de schaduw zelf van parken

Die door het geween

Doordringt in mijn ziel.

Geef me rozen, rozen,

En lelies eveneens…

 

Mijn verdriet is oud

Als een parfumflesje onder een dikke laag stof.

Mijn verdriet is nutteloos

Als een vogelkooi in een land zonder vogels,

En mijn verdriet is stil en triest

Als het deel van het strand waar de zee niet komt.

Ik loop naar de ramen

Van vernielde paleizen

En staar van binnen naar buiten

Om mij te troosten voor het heden.

Geef me rozen, rozen,

En lelies eveneens…

 

Maar hoeveel rozen en lelies je mij ook geeft,

Nooit zal ik het leven toereikend vinden.

Er zal mij altijd iets ontbreken,

Er zal altijd nog iets zijn wat ik wens,

Als een verlaten toneel.

 

Trek je daarom niets aan van wat ik denk,

En ook al lijkt alles waar ik je om vraag

Jou geen betekenis te hebben,

Mijn arm uitgeteerd kind,

Geef me van je rozen en van je lelies,

Geef me rozen, rozen,

En lelies eveneens…

 

 

Acordar da cidade de Lisboa, mais tarde do que as outras,

Acordar da rua do Ouro,

Acordar do Rossio, às portas dos cafés,

Acordar

E no meio de tudo a gare, a gare que nunca dorme,

Como um coração que tem que pulsar através da vigília e do sono.

 

Toda a manhã que raia, raia sempre no mesmo lugar,

Não há manhãs sobre cidades, ou manhãs sobre o campo.

À hora em que o dia raia, em que a luz estremece a erguer-se

Todos os lugares são o mesmo lugar, todas as terras são a mesma,

E é eterna e de todos os lugares a frescura que sobe por tudo.

 

Uma espiritualidade feita com a nossa própria carne.

Um alívio de viver de que o nosso corpo partilha,

Um entusiasmo por o dia que vai vir, uma alegria por o que pode

acontecer de bom,

São os sentimentos que nascem de estar olhando para a madrugada,

Seja ela a leve senhora dos cumes dos montes,

Seja ela a invasora lenta das ruas das cidades que vão leste-oeste,

Seja.

 

A mulher que chora baixinho

Entre o ruído da multidão em vivas…

O vendedor de ruas, que tem um pregão esquisito,

Cheio de individualidade para quem repara…

O arcanjo isolado, escultura numa catedral,

Syringe fugindo aos braços estendidos de Pã,

Tudo isto tende para o mesmo centro,

Busca encontrar-se e fundir-se

Na minha alma.

 

Eu adoro todas as coisas

E o meu coração é um albergue aberto toda a noite.

Tenho pela vida um interesse ávido

Que busca compreendê-la sentindo-a muito.

Amo tudo, animo tudo, empresto humanidade a tudo,

Aos homens e às pedras, às almas e às máquinas.

Para aumentar com isso a minha personalidade.

 

Pertenço a tudo para pertencer cada vez mais a mim próprio

E a minha ambição era trazer o universo ao colo

Como uma criança a quem a ama beija.

Eu amo todas as coisas, umas mais do que as outras,

Não nenhuma mais do que outra, mas sempre mais as que estou vendo

Do que as que vi ou verei.

Nada para mim é tão belo como o movimento e as sensações.

A vida é uma grande feira e tudo são barracas e saltimbancos.

Penso nisto, enterneço-me mas não sossego nunca.

 

Dá-me lírios, lírios

E rosas também.

Dá-me rosas, rosas,

E lírios também.

Crisântemos, dálias,

Violetas, e os girassóis

Acima de todas as flores.

 

Deita-me às mancheias,

Por cima da alma,

Dá-me rosas, rosas,

E Iírios também…

 

Meu coração chora

Na sombra dos parques,

Não tem quem o console

Verdadeiramente,

Excepto a própria sombra dos parques

Entrando-me na alma,

Através do pranto.

Dá-me rosas, rosas,

E lírios também…

 

Minha dor é velha

Como um frasco de essência cheio de pó,

Minha dor é inútil

Como uma gaiola numa terra onde não há aves,

E minha dor é silenciosa e triste

Como a parte da praia onde o mar não chega.

Chego às janelas

Dos palácios arruinados

E cismo de dentro para for a

Para me consolar do presente.

Dá-me rosas, rosas,

E lírios também…

 

Mas por mais rosas e lírios que me dês,

Eu nunca acharei que a vida é bastante.

Faltar-me-á sempre qualquer coisa,

Sobrar-me-á sempre de que desejar,

Como um palco deserto.

 

Por isso, não te importes com o que penso,

E muito embora o que eu te peça

Te pareça que não quer dizer nada,

Minha pobre criança tísica,

Dá-me das tuas rosas e dos teus lírios,

Dá-me rosas, rosas,

E lírios também…

 

Vertaling Harrie Lemmens

foto’s Ana Carvalho